Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5714

Datum uitspraak2009-08-14
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5052 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.De Raad heeft geen aanleiding gezien tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit te komen dan de rechtbank. De Raad wijst op de toelichting van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp in hoger beroep welke inhoudt dat melding van wisselende vergeetachtigheid en gevoeligheid voor temperatuur en vocht in het schrijven van de huisarts van 12 september 2006 een weergave is van subjectieve klachten die appellante heeft gemeld bij de huisarts. Er is niet kunnen blijken van een objectief-medische verklaring voor deze klachten.


Uitspraak

08/5052 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 juli 2008, 07/13 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 14 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. B. Keybeck, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 18 juni 2009 is namens appellante een brief van behandelend psychiater F.W.E.J. Zwarts van 26 maart 2009 aan de Raad gestuurd. Bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp heeft hierop op 22 juni 2009 een reactie gegeven. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009, waar voor appellante is verschenen mr. Keybeck. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Ambrosius. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante was werkzaam als mede-eigenares van een groentenwinkel toen zij met ingang van 23 september 1998 uitviel wegens psychische klachten. Aan appellante is met ingang van 22 september 1999 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf 7 januari 2004 is de WAZ-uitkering herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 2. Appellante is in het kader van een herbeoordeling op basis van het aangepaste schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten op 9 mei 2006 onderzocht door de verzekeringsarts W. Lemaire. In een rapport van dezelfde datum deed Lemaire verslag van het onderzoek. Op basis van de eigen bevindingen en de informatie van neuroloog A.A.J.G.M. Schyns-Soeterboek van 24 juni 2003 en reumatoloog E.L.J. Heuft-Dorenbosch van 11 december 2003 heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarin rekening is gehouden met spanningsklachten en lage rugklachten. Vervolgens werd bij arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat geen sprake was van verlies aan verdienvermogen. Daarbij werd ook de medische geschiktheid van appellante voor de geduide functies toegelicht. Hierna trok het Uwv bij besluit van 8 juni 2006 de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 9 augustus 2006 in. 3. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen. Deze arts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest en van de dossiergegevens kennis heeft genomen, heeft in haar rapport geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om appellante meer beperkt te achten dan is vastgesteld in de FML. De medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies werd in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten van 23 november 2006 nader toegelicht. Vervolgens verklaarde het Uwv het tegen het besluit van 8 juni 2006 gemaakte bezwaar bij besluit van 24 november 2006 ongegrond. 4. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv ten onrechte bij de berekening van het verlies aan verdienvermogen de omvang van de maatgevende arbeid, te weten 55 uur per week, heeft gemaximeerd naar 38 uur per week. Gelet hierop verklaarde de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 24 november 2006 (hierna: het bestreden besluit) gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat - omdat herberekening op basis van de werkelijke omvang van de maatman eveneens leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25% - de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit. 5.1 In hoger beroep heeft appellante in essentie de in eerdere fasen van de procedure voorgebrachte bezwaren herhaald. Appellante ervaart meer beperkingen dan de beperkingen die door de verzekeringsarts zijn aangenomen. Onder verwijzing naar de in beroep overgelegde informatie van de huisarts stelt appellante dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor herinneren, en blootstelling aan hitte, koude en tocht. Voorts heeft appellante gewezen op de brief van psychiater Zwarts van 26 maart 2009. 5.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit te komen dan de rechtbank. De Raad wijst op de toelichting van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp in hoger beroep welke inhoudt dat melding van wisselende vergeetachtigheid en gevoeligheid voor temperatuur en vocht in het schrijven van de huisarts van 12 september 2006 een weergave is van subjectieve klachten die appellante heeft gemeld bij de huisarts. Er is niet kunnen blijken van een objectief-medische verklaring voor deze klachten. Over de brief van psychiater Zwarts merkt Waasdorp op dat de inschatting van de psychiater in de brief van 26 maart 2009 dat appellante “op dit moment (…) niet geschikt is om te werken” betekent dat hij zich niet heeft gericht op de datum in geding. De Raad kan instemmen met de reactie van Waasdorp en zijn conclusie dat de in hoger beroep ingebrachte informatie geen aanleiding geeft tot wijziging van de medische grondslag. 5.3. Het overwogene in 5.2 brengt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te weten: voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand zijn gelaten, dient te worden bevestigd. 6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009. (get.) J.W. Schuttel. (get.) J.M. Tason Avila. TM